Nawoord
Het idee voor dit verhaal heb ik te danken aan een onbekende. Alles begon toen ik een reeks lezingen gaf, op een ochtend wegging uit mijn hotelkamer en een rode roos voor de deur vond. Er lag geen briefje bij, geen visitekaartje, zelfs geen vluchtige notitie.
Misschien ben ik een beetje ouderwets, maar als je als man een roos voor de deur van je kamer vindt, voel je je – alle emancipatie ten spijt – toch een beetje vreemd. Tot dan toe had ik wel over vrouwen gehoord die briefjes met mobiele nummers onder de ruitenwisser vinden of bossen rozen krijgen met briefjes van verlegen bewonderaars, maar ik kende geen man die ooit zoiets had meegemaakt.
Eerlijk gezegd heeft die onbekende me een beetje kippenvel bezorgd. Het idee dat iemand midden in de nacht – preciezer gezegd, tussen het moment dat ik terugkwam van een lezing rond elf uur ’s avonds en mijn vroege vertrek om zes uur ’s ochtends – bij mijn kamer rondsluipt, was niet bijzonder prettig. Zelfs al was het een erg mooie roos.
Intussen denk ik echter dat iemand zich in de deur moet hebben vergist. Wie weet, misschien was die roos wel bestemd voor een aantrekkelijke dame wier kamer zich op dezelfde verdieping bevond. In dat geval zou ik de onbekende bewonderaar op het hart willen drukken dat de receptioniste ook erg blij was met zijn groet, want zijn roos zou het op mijn verdere reis vast niet lang hebben volgehouden.
Maar hoe het ook mag zijn geweest, deze ene roos wekte mijn fantasie op – en zoals mijn lezers weten, leidt die meestal naar bepaald duistere afgronden. Daar vond ik een thema terug waarmee ik al vaker heb geflirt: stalking. Tot nu toe had ik het laten liggen, aangezien er al meerdere thrillers over bestaan; het was me duidelijk dat ik van dit onderwerp een volkomen nieuw aspect moest laten zien als ik er ooit over zou schrijven.
Ten slotte was het een e-mail van een jonge lezer die me duidelijk maakte welke loop mijn volgende verhaal zou nemen. Hij was vooral gecharmeerd van de surrealistische scènes in Trigger en vroeg me of ik in de nabije toekomst van plan was een horrorroman te schrijven.
Daar had ik inderdaad al over nagedacht en opeens begreep ik dat de zuivere angst de sleutel was tot mijn stalking-thriller.
We zijn immers nergens zo bang voor als voor het onbekende – iets wat we niet kunnen zien, maar waarvan we weten dat het in de buurt op ons loert. Iets wat ons voorkomt als een geest, zelfs al is het in deze verlichte tijden dwaas om bang te zijn voor spoken.
Maar u kunt me geloven: spoken bestaan echt. Ze rammelen niet met ketenen en huilen niet op vervloekte plaatsen. Nee, ze dwalen daar rond waar ze ons de grootste angst kunnen aanjagen: in ons hoofd. We komen ze tegen als we een donkere keldertrap afdalen of als we verdwaald zijn in een verlaten wijk in een vreemde stad. En soms is het al genoeg om alleen in een doodstille kamer te zijn.
Ja, er bestaan spoken, en voor sommige spoken moet je heel goed oppassen!
Dankzij het geschenk van een onbekende man of vrouw is er dus een thriller in de gedaante van een spookverhaal ontstaan. Niet echt een verhaal in de traditie van E.T.A. Hoffmann, Edgar Allan Poe of M.R. James, maar ik denk dat de heren Freud en Jung er wel blij mee waren geweest. Zeker als ze hadden geweten dat de auteur heeft zitten beven tijdens het schrijven.
Ten slotte moet zoals altijd worden opgemerkt dat de personages en gebeurtenissen in dit boek alle op fantasie berusten en dat elke gelijkenis met bestaande personen geheel toevallig en onopzettelijk is.